Home

Biologisch

Het bedrijf

Teelten

Rondje Biologisch

Vraag & Aanbod

Jobs

Reageren

aktuele  situatie  geschiedenis  vaste ploeg  geografische  ligging  de percelen  biologisch principe  

machinepark

 

 

De invloed van biologische landbouw op natuur en milieu

   

1. INLEIDING

De Nederlandse overheid onderkent de positieve effecten van biologische landbouw op milieu en natuur. In de beleidsnota biologische landbouw 2001-2004 (Een biologische markt te winnen) staat: "Uit een oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap scoort de biologische sector hoog, omdat de biologische productie in alle schakels van de keten in hoge mate voldoet aan maatschappelijke eisen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en biodiversiteit".
In deze factsheet geven we een tussentijds overzicht van de wetenschappelijke bevindingen die het standpunt van LNV ondersteunen. Het grootste deel van de informatie is ontleend aan rapport dat werd geschreven in opdracht van de EU-commissie: The environmental impacts of organic farming in Europe (Stolze e.a., 2000).

 

In dit rapport hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van niet minder dan 293 bestaande publicaties.
In mei 2002 publiceerde Science de resultaten van het zogenaamde DOK-onderzoek in Zwitserland, waarbij al 21 jaar biologische, biologisch-dynamische en gangbare landbouwsytemen worden vergeleken (Mäder e.a., 2002).

Hieruit blijkt dat het biologische landbouwsyteem een betere bodemvruchtbaarheid kent en meer biodiversiteit.
Ook Kopke (2002) heeft een uitvoerig overzicht gemaakt van vooral de Duitse kennis over de milieuprestaties van de biologische landbouw. Zijn conclusies komen zeer goed overeen met die van Stolze e.a. (2000). Deze resultaten worden dan ook alleen genoemd als ze afwijkende of aanvullende gegevens bevatten. . Eind 2002 heeft de FAO een boek over het thema van deze factsheet uitgebracht waarin de conclusies van Stolze e.a. worden bevestigd.

 

In de samenvattende tabel van het EU-rapport (en in deze factsheet) zijn de milieueffecten beoordeeld per oppervlakte-eenheid en niet per kilogram opbrengst. Op dit moment streeft Europa immers niet naar intensivering van de landbouw. Het areaal landbouwgrond is relatief constant en er is vaak sprake van overproductie. Terwijl er vroeger naar gestreefd werd om ook marginale gronden volledig productief te maken, is er nu een trend om marginale gronden marginaal te houden. De milieueffecten per oppervlak zijn daarom een beter beleidsinstrument dan de effecten per kilogram opbreng

     

3. EFFECT OP KLIMAAT EN LUCHTKWALITEIT

Luchtverontreiniging wordt veroorzaakt door allerlei stoffen, zoals ammoniak en chemische bestrijdingsmiddelen. Broeikasgassen beïnvloeden het klimaat. In de volgende paragrafen worden de verschillende milieueffecten besproken.

3.1. De broeikasgassen: tendens minder uitstoot
In biologische landbouw ligt de emissie van broeikasgassen over het algemeen lager dan bij gangbare landbouw. De klimaatverandering als gevolg van het broeikaseffect is een van de grootste hedendaagse milieuproblemen. Het broeikaseffect wordt vooral veroorzaakt door de uitstoot van de broeikasgassen koolstofdioxide, lachgas en methaan.

 

 

Koolstofdioxide (CO2)
De CO2 -emissie per hectare is volgens modelberekeningen bij biologische systemen in de open grond lager tot veel lager (13 tot 57%) dan bij gangbare landbouwsystemen. Dit hangt samen met het verbod op gebruik van kunstmest en kunstmatige bestrijdingsmiddelen en het lagere gebruik van krachtvoer in het biologische systeem. Hierdoor is het energiegebruik lager. Er zijn geen onderzoekingen bekend waarin de netto emissie van CO2 empirisch werd gemeten bij verschillende landbouwsystemen. In het FAO-rapport wordt gemeld dat de CO2 emissie per ha bij biologische systemen 48 tot 66% lager was dan bij conventionele systemen (Scialabba en Hattam, 2002).
Kopke (2002) concludeerde dat bij een biologische bedrijfsvoering de vastlegging van CO2 in de bodem hoger is dan bij gangbare landbouw. Hij verklaart dit uit het hogere gehalte aan organische stof van de bodem. . In het FAO-rapport werd geconcludeerd dat het organische stofgehalte van de bodem bij een biologische bedrijfsvoering meestal hoger is dan bij een gangbare landbouwmethode.

Lachgas (N2O)
Op basis van beperkte waarnemingen leiden experts een tendens af van een lagere N2O emissie per hectare bij het biologische systeem. Er zijn echter weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar. Er zijn geen metingen bekend op basis van de netto balansen van volledige systemen.

 

Methaan (CH4)
Vergelijkingen van methaanemissies ontbreken geheel in het uitgebreide literatuuroverzicht van de EU. Voorlopig is er geen reden om aan te nemen dat de emissie verschilt tussen beide systemen.

 
     
Een tussenstand, juni 2003    

3.2. Ammoniak: tendens minder uitstoot
Het EU-rapport stelt dat de potentiële emissie van ammoniak (NH3) bij biologische systemen lager zal zijn dan bij gangbare, als gevolg van de lagere veedichtheid. Het rapport maakt echter ook melding van een overzichtsartikel van Unwin, waarin geen verschil tussen beide systemen werd vastgesteld. De EU-onderzoekers concluderen dat er een tendens is voor een lagere NH3-emissie bij biologische systemen.

 

In de biologische pluimvee- en varkenshouderij, waarbij de dieren buiten kunnen lopen, kunnen we veronderstellen dat de uitstoot van ammoniak hoger is in vergelijking met de intensieve pluimvee- en varkenshouderij, waarbij de ammoniak in gesloten stallen kan worden opgevangen.

3.3. Chemische bestrijdingsmiddelen: geen uitstoot
Chemische bestrijdingsmiddelen zijn niet toegestaan in de biologische landbouw. De EU-publicatie concludeert dan ook dat de luchtverontreiniging door deze middelen aanzienlijk groter is bij de gangbare landbouw.
     

4. EFFECT OP WATERKWALITEIT

Verschillende stoffen hebben invloed op de waterkwaliteit; vaak komen ze door uitspoeling in het grondwater terecht. Het gaat met name om bestrijdingsmiddelen en nitraat. In de volgende paragrafen worden deze stoffen besproken.

4.1. Bestrijdingsmiddelen: minder verontreiniging
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen chemische bestrijdingsmiddelen en middelen van natuurlijke oorsprong. De eerste worden niet gebruikt in de biologische landbouw, de tweede soms wel.

Chemische bestrijdingsmiddelen
Aangezien de biologische landbouw geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt, geldt de conclusie over luchtverontreiniging bij 3.3 evenzeer voor de waterkwaliteit.
De Nederlandse wetgeving heeft dit onderkend in het lozingenbesluit. Middels dit besluit wil de overheid verontreiniging van water tegengaan door de landbouw een aantal maatregelen op te leggen. De biologische landbouw is hiervan uitgezonderd.

 

 

Gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (G.N.O.'s)
De biologische landbouw maakt alleen gebruik van in de natuur voorkomende hulpstoffen voor de preventie van plantenaantastingen. Koper, zwavel, rotenon en pyrethrine zijn voorbeelden van dergelijke stoffen. In Nederland zijn koper en rotenon overigens niet toegestaan.
Het EU-rapport bespreekt koper, rotenon en pyrethrine. Koper en rotenon zijn in Nederland al jaren niet toegestaan, vanwege de nadelige invloed op het milieu. Gebruik van pyrethrine is nu toegestaan, behalve in grootfruit, maar de toelating loopt in 2002 af. Naar deze stof is weinig onderzoek gedaan; het EU-rapport schat het risico op waterverontreiniging door pyrethrine laag in, vanwege de lage doseringen en de afbreekbaarheid van de stof. De Nederlandse overheid is echter niet overtuigd van de milieuvriendelijkheid. Op grond van rekenmodellen wordt bij gebruik van pyrethrine in het grootfruit een belasting van het oppervlaktewater verwacht. (Veld)onderzoek naar de effecten op de waterkwaliteit, naar andere toepassingstechnieken en andere dragers is gewenst.
(Spuit)zwavel wordt met name gebruikt voor de bestrijding van schimmels in fruit. Bij de gebruikte doseringen zijn geen negatieve effecten op niet-doel organismen bekend. Het Ministerie van LNV rekent zwavel dan ook tot de niet-belastende bestrijdingsmiddelen.
4.2. Nitraat: minder uitspoeling
De laatste vijftien jaar is veel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de nitraatbelasting van grondwater en oppervlaktewater te beperken, zowel in de gangbare als biologische landbouw. Het EU-rapport staat uitvoerig stil bij dit onderwerp, gezien het grote belang voor de kwaliteit van het drinkwater en oppervlaktewater. Hoge nitraatgehaltes leiden tot eutrofiëring en verstikking van oppervlaktewaters.

De beste maatstaf voor nitraatbelasting van het milieu is de nitraatuitspoeling naar grond- en oppervlaktewater. Onderzoek hiernaar is nog beperkt: de kwaliteit van het diepere grondwater moet worden gemeten, wat de onderzoekingen complex en duur maakt.
In plaats van de feitelijke uitspoeling wordt daarom vaak de "potentiële nitraatuitspoeling" gemeten: het gehalte van minerale stikstof in de bodem.
Helaas leiden beide benaderingen niet altijd tot dezelfde conclusies; daarom is het nodig om kort in te gaan op de gevonden resultaten van beide methodieken.
Een derde benadering is om de potentiële nitraatuitspoeling te bekijken aan de hand van de totale stikstofbalans in de bedrijfsvoering.
 
     

Direct gemeten nitraatuitspoeling: minder bij biologische landbouw
Het EU-rapport geeft een samenvatting van de bestaande praktijkstudies waarin biologisch met gangbaar wordt vergeleken. In de meeste studies was de nitraatuitspoeling per hectare significant lager bij de biologische bedrijfsvoering dan bij de gangbare bedrijfsvoering. Het EU-rapport geeft als verklaring o.a.:
- lagere veebezetting en minder stikstofbemesting;
- meer vaste mest;
- meer toepassing van vruchtwisseling en bodembedekking.
Kopke's (2002) conclusies uit het uitvoerige onderzoek in Duitsland waren nog stelliger: bij een biologische bedrijfsvoering was de nitraatuitspoeling duidelijk lager dan bij een gangbare of geïntegreerde bedrijfsvoering. Scialabba en Hattam (2002) concludeerden dat bij een biologische bedrijfsvoering de nitraatuitspoeling 40-64% lager was op zand- en kleigronden dan bij een gangbare bedrijfsvoering.

Kopke 's (2002) conclusies uit het uitvoerige onderzoek in Duitsland waren nog stelliger: bij een biologische bedrijfsvoering was de nitraatuitspoeling duidelijk lager dan bij een gangbare of geïntegreerde bedrijfsvoering.

De eerste resultaten van melkveebedrijven in het Bioveemproject (Snijders en Everts, 2000) bevestigen dat de nitraatuitspoeling op biologische bedrijven lager is dan op gangbare bedrijven. Bij biologische bedrijven op zandgronden varieerde het nitraatgehalte van 1 tot 57 mg/liter. Gangbare bedrijven kwamen gemiddeld op 134 mg/liter uit. Op het proefbedrijf voor biologische melkveehouderij "Heino" nam het nitraatgehalte in het grondwater, tijdens de omschakelperiode van 3 jaar, af van 108 naar 49 mg/ liter (Pinxterhuis, 2001).

Een onderzoek in de akkerbouw en groenteteelt (Dekking, 1999) kwam tot een enigszins afwijkend resultaat voor een proefbedrijf op kleigrond. Voor een geïntegreerde bedrijfsaanpak werden betere resultaten gevonden dan voor de biologische bedrijfsaanpak. Het nitraatgehalte in het grondwater op het biologisch proefbedrijf was hoger. Het voldeed overigens ruimschoots aan de nieuwe strenge Europese normen voor de waterkwaliteit. Volgens het onderzoeksrapport ontstond mogelijk een vertekend beeld door de volgende omstandigheden op het biologisch bedrijf:
- najaarsaanwending van vaste mest;
- uitspoeling van stikstof uit groenbemesters;
- nawerking van stikstof uit omgeploegd grasland.

Potentiële nitraatuitspoeling: geen eenduidig beeld
In een aantal onderzoeken naar potentiële nitraatuitspoeling werd aan het einde van het seizoen de minerale stikstof in de bodem gemeten. De resultaten van deze veldproeven zijn zeer uiteenlopend. Voor het biologisch systeem zijn zowel hogere, gelijke als lagere nitraatgehaltes gemeten, vergeleken bij gangbare landbouw. Kritische factoren zijn met name het management rond organische bemesting en het management van stikstof uit vlinderbloemigen.

De laatste jaren komen steeds meer resultaten beschikbaar van metingen in o.a. Duitse waterwingebieden. Op bedrijven in deze gebieden wordt de bestaande kennis over maatregelen die de nitraatuitspoeling kunnen beperken zo goed mogelijk toegepast. Het EU-rapport concludeert dat biologische landbouw in deze waterwingebieden leidt tot een lagere of gelijke potentiële nitraatuitspoeling naar grond- en oppervlaktewater.

Stikstofoverschotten: duidelijk lager
Berekende stikstofoverschotten, waarin de totale stikstofbalans van het bedrijf wordt opgemaakt, geven een goede indicatie van de potentiële stikstofverliezen door uitspoeling. Voor een goede schatting van de effecten op het milieu moeten mineralisatie, depositie en stikstofbinding in de berekening worden meegenomen.
Het CLM-rapport Milieuprestaties van eco-landbouw (De Vries e.a., 1997) concludeert dat het stikstofoverschot op biologische akkerbouw- en melkveebedrijven duidelijk lager ligt dan op gangbare bedrijven. Voor akkerbouwbedrijven werd deze conclusie later bevestigd door Wieringa (1999); voor melkveebedrijven op zandgronden door Snijders en Everts, ( 2000). In een recent uitgebrachte rapport van het Louis Bolk Instituut (Bokhorst en Koopmans, 2001) is een uitvoerige documentatie te vinden van de gemeten mineralenoverschotten op biologische praktijkbedrijven.

Met dank aan:

Biologica, Jac Meijs en Joost Guijt, juni 2003
Biologica, de beleids- en promotieorganisatie voor biologische landbouw en voeding

REFERENTIES

- Bokhorst, J.G., Koopmans, C.J. (2001). Bemesting en bodemgebruik in de biologische landbouw. Louis Bolk Instituut, 58 pp.
- Dekking, A.J.G. (1999). Resultaten O.B.S.1992-1997. PAV-bulletin Akkerbouw.
- Häring, A., Dabbert, S., Offermann, F., Nieberg, H. (2001). Benifits of organic farming for society. European Conference Organic food and farming, Copenhagen.
- Hendriks, K., Stobbelaar, D.J., Van Mansveld, J.D. (2000). De verschijning van de landbouw. Onderzoek naar de landschapskwaliteit van biologische en gangbare bedrijven in West-Friesland. Wageningen Universiteit, 120 pp.
- Kopke, U. (2002). Umweltleistungen des Okologischen Landbaus. Okologie und Landbau 122: 6-18.
- Pinxterhuis, J. B., (2001). Nitrate in groundwater during conversion to organic farming. Occasional symposium on organic grassland farming, European Grassland Federation.
- Scialabba, N.E., Hattam, C., 2002. Organic agriculture, environment and food security. Food and Agriculture Organisation of the United Nations, Rome.
- Snijders, P., Everts, H. (2000). Mineralenbalans, stikstofbinding en waterkwaliteit. Biologische veehouderij en management (Bioveem). Publicatie 144, Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden.
- Soil Association (2000). The biodiversity benefits of organic farming. Briefing paper.
- Soil Association (2001). Organic farming and the environment. Briefing paper.
- Stobbelaar, D.J., Hendriks, K., (2001). De verschijning van de landbouw. Onderzoek naar landschapskwaliteit van biologische en gangbare bedrijven in Waterland. Wageningen Universiteit, 126 pp.
- Stolze, M., Piorr, A., Häring, A., Dabbert, S. (2000). The environmental impacts of organic farming in Europe. Organic farming in Europe: Economics and Policy; volume 6. University of Hohenheim, 127 pp.
- Vries, G.J.H. de, Middelkoop, N., Weijden, W.J. van der (1997). Milieuprestaties van Eko-landbouw Rapport 325, Centrum Landbouw en Milieu, 26 pp.
- Wieringa, L., (1999) Biologische akker- en tuinbouw en een schoon milieu. Afstudeerverslag van Hall Instituut, 72 pp.